De "Zeeland"
Een romantische wandeling
Omdat de verse stores op zijn en er ook niet veel het blikvoer meer is, gaan we morgen “anker op” voor een uitstapje naar Las Palmas.
Dat hebben we net van de eerste gehoord, dus zijn we al druk bezig met de meest wilde stapplannen.
Vooral de kanenbraaiër laat weten dat hij er “één groot neukfeest” van gaat maken.
Hij loopt luidkeels te verkondigen dat hij een geweldig minnaar is, waar het gewone volk -wij dus- niet aan kan tippen.
Zoals gewoonlijk verwart hij kwantiteit met kwaliteit maar ook over die kwantiteit hebben we enige twijfels.
‘Ja hoor chef, zeker met jouw afgeleefd karkas, twaalf nummertjes op een nacht en tussendoor naar behoefte rukke, ik geloof het direct.’zegt Keessie.
De vetklep richt zich hoog op, zodat we zijn skeletachtig lichaam goed kunnen zien en zegt:’Een goeie haan is niet vet, ik neuk de hele nacht door, non stop, as een diesel.’
‘Jij, neuke as een diesel?’zegt Wimpie,’een spastisch solexie dat niet starten wil, dát zajje bedoele.’
Net voor de kok zich op Wimpie kan storten, stapt Rinus er tussen:’Ho chef effe een tandje terug, als je knokken wil dan pak je mij maar.’
De kok bindt in en gaat weer zitten:’Oké, maar as die snotneus nog één keer wat zegt, sla ik hem verrot.’
Gerrit zegt:’Je hebt helemaal gelijk chef,hij verdient niet beter, maar laten we het nu es over hoeren hebben, …. hoe gaat het met je zuster?
Als door een wesp gestoken, springt de kanenbraaiër overeind:’Hoe weet je dat, wie heb er …’
De kok zwijgt, maar te laat.
Hij vaart al lang genoeg om dit oeroude kutgeintje te kennen, dus is het zijn eigen schuld dat hij er, met twee voeten tegelijk, intrapt en zich bloot geeft.
Há, we ruiken bloed.
We bestoken hem met vragen en insinuaties.
‘Zeg chef, wat kost dat nou, zo vandaag de dag in Holland? Een short time bedoel ik’
‘Dus assik het goed kneis, dan vaar jij allenig voor de gein en hang je de pooier uit voor de echte poen.’
‘Welnee man, armoe troef, ook híj laat zich opzitten voor een geeltje.’
‘O, ik snap ut, het is een familie bedrijf, doene de geit en de ezel ook mee, chef?’
De kanenbraaiër staat te schuimbekken van woede en dreigt ons, één voor één, te wurgen.
Rinus zegt:’Oké jongens, zo is het wel weer genoeg!’
‘Ja effe dimme lui’ zegt Keessie,’ straks haktie de vingers van zijn andere klauw er ook nog af.’
‘Dat zou zonde zijn,’ zegt Dirk,’ met dat kabouterpikkie van hem en zonder middelvingers hebbe de vrouwen niks meer an hem.’
‘Dat moakt geen ene mallemoer uit,’ zegt de ex-marinier,’want dan heptie nog altijd ze tong om es effe lekker te.....’
‘Stoppen!’ roept Rinus,’Ik heb gezegd dat het genoeg was, wie nu nog doorgaat ram ik met zijn kop tegen de beting, gesnopen?’
De kanenbraaiër taait af maar voor hij uit het zicht is draait hij zich nog één keer om.
Hij neemt de houding aan van een bijbelse martelaar, op zijn dapper gelaat staat te lezen dat zijn tere zieltje danig gekwetst is door onze gore vuilbekkerij.
Helaas gaat het effect grotendeels verloren door Teun die zegt:’Moet je die koekebakker nou zien staan, hij kan zo het toneel op. Bravo chef, doe nou effe Kniertje, je weet wel “De vis wordt duur betaald”.’
‘Ja,’ zegt Keessie,’maar dan mottie wel een pannetje soep in ze klauwe houwe.’
Exit, een diep gekrenkte kanenbraaiër.
‘s Avonds zwem ik nog even naar het strand.
Eerst een stukkie lopen en dan op de thee bij Ali.
Na de begroeting en met een kopje mierzoete muntthee in mijn hand, vertel ik Ali dat we morgen voor een dag of wat weggaan om te provianderen.
Ik vraag of ik voor hem nog iets, uit de bewoonde wereld, kan meenemen.
Ja dat is er, als het niet te veel gevraagd is, wil hij nog dolgraag zo’n heerlijk blikje appelstroop hebben.
Hij rolt verlekkerd met zijn ogen en wrijft over zijn buik, de gedachte alleen al doet hem watertanden.
Van die handel hebben we zat aanboord, dus beloof ik hem een paar blikjes.
Ali lacht tevreden en schenkt hoogst persoonlijk nog een bakkie van die zoete troep voor me in.
We zitten tot na zonsondergang voor de tent.
De sterren staan prachtig te schitteren in de heldere woestijnnacht.
Het is weer tijd voor een romantisch wandelingetje met Laihla.
Zoals altijd waggelt Fatima achter ons aan, hoewel, dit keer blijft ze een behoorlijk eind achter.
Voorzichtig pak ik een borst.
Laihla slaat me niet meteen voor mijn muil, integendeel, ze hangt nog wat meer naar me toe en legt haar hoofd tegen mijn schouder.
Zo wandelen we langzaam verder, zolang we niet stilstaan hebben we geen last van Fatima.
Opeens voel ik een tastende hand in mijn kruis en voor ik het besef heeft ze mijn jonge heer in haar warme zachte hand.
Ik heb het niet meer, ik sta op knappen, mijn kloten doen er zeer van.
Maar we kunnen niet stilstaan en even gaan liggen is al helemaal onmogelijk, niet met Fatima in de buurt.
Laihla heft haar gezicht naar me op, haar mooie donkere ogen weerkaatsen het sterrenlicht.
Ze zegt met zachte stem:’Jij gaan morgen, daar veel vrouw?’
‘Ja, dat wel maar niet zo mooi als jij.’
‘Jij niet kijk, jij niet slaap?’
Nog voor ik kan antwoorden zegt ze:’ Jij kijk vrouw, jij slaap vrouw, Laihla grote mes!’
Ze kijkt me fel aan en haar lieve handje knijpt nu zo hard dat het zeer doet, haar andere hand maakt een afsnijdende beweging ter hoogte van mijn kruis.
Allemachtig, wat een jaloers klein kreng zeg!
Ik huiver even en zeg dat ik nooit en te nimmer meer naar andere vrouwen zal kijken, laat staan er mee slapen , zij is mijn hart, mijn woestijnbloem, mijn alles sinds ik haar ken bestaan er geen andere vrouwen meer voor mij en hoe kan ze ook maar denken dat ik nog van een ander zou kunnen houden nu ik haar heb gezien.
Haar knellende greep ontspant zich tot een liefkozing, ze vlijt zich weer tegen me aan en kijkt vol aanbidding naar me op.
We wandelen weer verder, ik met een hand in haar bloesje en zij met haar hand nog steeds in mijn shorts.
Allemaal heel knus en gezellig, maar toch zijn mijn gevoelens niet meer het zelfde als tien minuten geleden.
Ik moet steeds aan grote messen denken!
We komen weer in de buurt van de tent, onze handen houden alleen nog elkaar vast en dat wat gegroeid was heeft weer normale proporties aangenomen.
Fatima, die intussen vlak achter ons loopt, vraagt iets aan Laihla.
Laihla antwoord met een paar lange zinnen, waar ik natuurlijk niets van versta.
Fatima begint tevreden te lachen.
En ik? Ik krijg het gevoel dat die twee vrouwen me een test hebben afgenomen maar of ik geslaagd ben?
Ali is al naar binnen en Fatima gaat in de tentopening staan wachten op Laihla.
Laihla komt recht voor me staan en richt haar blik even op mijn kruis, dan kijkt ze stralend naar me op en zegt:’Jij slaap vrouw, Laihla grote mes.
Goede nacht, mooi droom jij.’
Albert