Mark,
Waarschijnlijk hebben we het nu over zg. Welijzer. Komt nog wel voor bij zeer oude scheepjes, meestal van Engelse oorsprong. Daar werd dat type ijzer veel toegepast. Met een stalen spaan of staaf werd er uit een open smeltbad een klont net vloeibaar ijzer gevist. Die klont werd dan uitgewalst. Omdat dat "vissen" nogal wat tijd besloeg werd dat ijzer zeer koolstofarm. Heel gunstig om roestvorming tegen te gaan. Omdat door het dompelen steeds een laagje ontstond, werd er wel elke keer een oxidelaagje gevormd. Bij het walsen werd dat dan zodanig geplet en vervormd, dat de oxidelaagjes geen probleem opleverden bij het klinken van bijvoorbeeld scheepshuid. Na 1940 werden lastechnieken ontwikkeld, en toen bleek dat black iron (ook wel puddle ijzer of welijzer) door de gelaagde structuur heel moeilijk te lassen was. Hetzelfde treedt op als je zg. Dubbelwals plaat treft. Dan zit er een oxidelaagje tussen, en dat last heel slecht. Met de moderne walstechniek komt dat overigens praktisch niet meer voor. Veel meer last kun je ondervinden van plaat met een te hoog koolstofgehalte (>0,15%) omdat ze het koolstofpercentage binnen veel nauwere grenzen in het smeltbad kunnen vaststellen met spectraalanalyse. Dan kun je plaat treffen die bij wijze van spreken eeuwig blijft roesten. Nou, zo kan het denk ik wel weer.
Vr.groet, peter