Allemaal hartelijk dank voor jullie mooie woorden.
@Roel, je bent, al dan niet als verstekeling, altijd welkom aan boord.
“Zeebeest” doet een rondje NL.
16.
Di. 03 - 08 -,10.
De keer is Marjanne als eerste op. ‘Kom eruit luiwammes het is bijna acht uur, de koffie is klaar en de ontbijttafel is gedekt.’ Op dat moment begint de fluitketel te gillen. ‘Aha, leugenachtig vrouwspersoon dat je bent, val jij even grof door de mand? Maar ik heb je door, jij kunt bijna niet wachten, om met een noodgang naar Den Burg fietsen en daar op mijn kosten de middenstand blij te maken. Nou je kan me wat, er wordt vandaag niet gewinkeld! Hier in Oudeschild is ook een supermarktje haal je verse stores daar maar.’ Ondertussen ben ik mijn kooi uit gekropen en rek me even lekker uit. Marjanne zegt, terwijl ze een scheut heet water in het filter schenkt: ‘Maar lieverd, jij hoeft helemaal niet mee te fietsen, ik ken de weg en de spraak, ik red het wel in mijn uppie.’ ‘Ik hoef niet mee? Dat verandert de zaak, maak er maar een leuk dagje Den Burg van, ik red me wel.’ Na het ontbijt zet ik haar fietsje op de steiger. ‘Veel plezier schat en neem een apie voor me mee.’ ‘Mag het ook iets lekkers zijn?’ ‘Een gebráden apie bedoel je? Ach, waarom niet, ik probeer altijd graag iets nieuws.’
Eerst maar de ontbijtspulletjes afwassen. Zo dat was dat, nu de theedoek met een paar knijpers aan het achterstag en nog even zoetwater laden. Zal ik nog een ander karweitje zoeken of ga ik met een boek en een mok koffie in het zonnetje zitten? De theedoek hangt slap naar beneden. De windmeter van de haven geeft SW 2 bft. aan. Dat is dan zeker daarboven ergens, want hier beneden staat amper een zuchtje. Het is nog geen half tien en nu is het al blote basten weer. Nee, ik zoek geen karweitje maar een boek. Eens kijken. Edward E. Leslie. “Gedoemde reizen, dolende zielen” “Ware verhalen van schipbreukelingen en andere overlevenden” Ja, dat lijkt me wel wat, liggend in een veilige haven met een warm zonnetje op mijn rug, te lezen over de pech van anderen. Mijn ouwe bootsman, die er geen been in zag om twee spreekwoorden of gezegdes aan elkaar te plakken, zou zeggen: ’Geen groter vermaak dan leedvermaak en geen mooiere baan dan een glijbaan, proost!’
De verhalen spelen zich, voor een deel, af in de oude zeiltijd. In hoofdstuk zeven gaat het o.a. over het recht om, als een ploegje mannen zit te verhongeren na een schipbreuk, een door het lot aan te wijzen mede schipbreukeling de hersen in te slaan en op te vreten. Een prachtig over dit onderwerp gaand gedicht van Sir William S Gilbert - maar liefst vierentachtig regels lang -, genaamd, The yarn of the Nancy Bell, begint zo;
’T was on the shores that round our coast
From Deal to Ramsgate span,
That I found alone on a piece of stone
An elderly naval man.
His hair was weedy, his beard was long,
And weedy and long was he,
And I heard this wight on the shore recite
In a singular minor key.
‘Oh, I am a cook and a captain bold,
And the mate of the Nancy brig,
And a bo’sun tight, and a midshipmite,
And the crew of the captains gig.’
De oude man vertelt het verhaal van een schipbreuk en hoe de een na de ander – te beginnen met de kapitein -, door het lot aangewezen, in de kookpot verdwijnt. Op het laatst, wanneer behalve de kok - die uit hoofde van zijn vak natuurlijk niet mee hoeft te loten - nog maar een man over is, gaat het gedicht verder met de uitleg van Tom de kok waarom toch echt de ánder zich op moet offeren.
Says he, “Dear James, to murder me
Were a foolish thing to do,
For don’t you see that you can’t cook me,
While I can - and will – cook you!”
So he boils the water, and takes the salt
And the pepper in potions true
( Which he never forgot), and a some shopped shallot,
And some sage and parsley too.
“Come here,” says he, with a proper pride,
Which his smiling features tell,
“ ‘T will soothing be if I let you see,
How extremely nice you’ll smell.”
And he stirred round and round and round,
And he sniffed at the foaming froth;
When I ups with his heels, and smothers his squeals
In the scum of the boiling broth.
‘And I eat the cook in a week or less,
And – as I eating be
The last of his chops, why, I Almost drops,
For a vessel in sight I see!’
……………………
‘And I never grieve, and I never smile,
And I never larf nor play,
But I sit and croak, and a single joke
I have – which is to say:
‘Oh, I am a cook and a captain bold,
And the mate of the Nancy brig.
And a Bo’sun tight, and a midshipmite,
And the crew of the captains gig!’
Terwijl ik zit na te genieten van dit schone vers, hoor ik achter me. ‘Hee, lieve duffeling van me, zou je niet eens wat aanpakken?’ Ongemerkt is Marjanne, met fiets en al, bij de boot belandt en steekt me een plastic tasje toe. ‘Hier, stop maar meteen in de koeling, één kilo heerlijk mals Texels lamsvlees.’ ‘Wat, alleen maar lam? Geen Captains-chops?’ of Bo’suns-steaks. Voor de tweede keer binnen een etmaal krijg ik de “witte jassen met dwangbuis blik” van mijn liefhebbende echtgenote. Ze zegt: ’Ik zal het dak van de kuiptent voor je opzetten, ik denk dat het, met een beetje schaduw en een groot glas ijsthee, wel weer over gaat.’
Het is al hoog en breed lunchtijd, dus komen er verse broodjes, opsnit en drinken op tafel. Na het eten, met een witte karnemelksnor op haar bovenlip, zegt Marjanne: ‘Vind je het erg als ik weer weg ga? Ik wou nog even naar de Zelfpluktuin,’ ‘Welnee, ga jij maar lekker fietsen, ik blijf lekker met mijn boek in de kuip zitten en als de hitte me dreigt te overmannen, zoek ik wel verkoeling in een ijskoud pilsje, of twee.’ Over haar karnemelksnor zwijg ik, daar komt ze wel achter wanneer mensen haar beginnen aan te staren. Ja, ik weet het, dit is niet helemaal zoals een liefhebbend echtgenoot zich behoort te gedragen maar toch, van die “witte jassen met dwangbuis blikken” van haar, word ik altijd weer een tikje onzeker, dus een milde vorm van genoegdoening is, dacht ik, hier wel op zijn plaats.
Marjanne heeft het nodige zelfplukfruit en wat potten jam aan boord gebracht en is weer vertrokken om nóg een keer naar Den Burg te fietsen. Het is al achter in de middag, wanneer ik opkijkend uit mijn boek, een knalrode kits zie komen aanvaren. Het is een zwaar stalen schip, onder de vlag van onze zuiderburen. Verrek wat doet die idioot nu? Hij pakt het kardinaal E boeitje aan de verkeerde kant. Met een flink gangetje kachelt hij dwars op de uitloop van de betonnen trailerhelling, zijn neus schuift omhoog en vast ligt hij. Volle kracht achteruit helpt geen zier, de “Equinoxe” ligt zo vast als een huis. Binnen tien minuten komt de “Francine Kroesen”, een RIB van de KNRM aanzetten. Ook die krijgt er, met voorzichtig proberen, geen beweging in. Wat nu? Het is vallend water en pas vanavond laat staat er weer genoeg water om vlot te komen. Twee man van de KNRM stappen over op de “Equinoxe” en brengen trossen uit naar een paar palen rondom en hijsen ze aan boord strak boven in de mast. Dat zit wel goed, het Rode gevaar zal nu niet omlazeren wanneer het water verder valt en ze op haar kiel komt te staan. Wacht, even de camera erbij halen.
Terwijl ik de ene foto na de andere neem krijgen de twee man die nog in de RIB zitten me in de gaten. De achterste kijkt me aan met een blik van “Huh, wat? Donder op en ga effe iemand anders zieken”, de man aan het wiel kijkt meer van “Ojee, ik ga op de kiek, zit mijn haar goed?’.
Wanneer het schip aan alle kanten vertuit ligt, vertrekken de KNRM mannen maar beloven dat ze vanavond, tegen hoog water, weer terug zullen komen. De twee mannen van het Rode gevaar lenen een bijbootje en gaan de wal op. Het toegestroomde publiek taait, nu de eerste sensatie voorbij is en er voorlopig niets meer te zien valt, gniffelend weer af. Ondertussen zitten de twee dames, stijf rechtop in de kuip van het nu behoorlijk hellend schip, te wachten tot hun mannen weer terugkomen. Met een onechte glimlach op hun gezicht, laten ze de hele jachthaven weten, “Nee hoor, wij voelen ons helemáál niet opgelaten, dit vinden wij héél gewoon!” Mijn oude bootsman – inderdaad, die alweer – zou zeggen: ‘Ja ja, dat is de buitenkant, maar God hoort ze brommen!’
De Dames houden het nog een kwartiertje vol, dan gaan ze toch maar liever uit het zicht zitten. Intussen zie je het water duidelijk zakken.
Marjanne is weer terug met nog meer stores en terwijl zij de kombuis induikt, vouw ik haar fietsje op en berg het weer weg. Na het eten kijk ik nog even bij de “Equinoxe”. Het is wel degelijk een stoere lange-reizenboot, misschien niet snel maar wel een doordouwer en bovendien, gezien de klap waarmee ze de scherpe rand van de betonnen helling raakte en toch geen lek opliep, een degelijk gebouwd schip.
Het is nu bij achten, het water is alweer een stuk gestegen maar ik denk niet dat ze voor donker loskomen.
Inderdaad is het al donker wanneer de KNRM RIB terugkomt en ook de dienstdoende Jachthavenmeesteres met haar kleine RIB bij het jacht gaat liggen. Ook het publiek is zo massaal komen opdagen, dat de drijvende steiger zowat het loodje legt. De tuien naar de palen rondom worden losgemaakt en het Rode gevaar komt steeds rechter te liggen. De motor loopt al, wanneer het inkomend tij de kont langzaam SB uit laat zwaaien. De schipper geeft dead slow achteruit en langzaam, onder applaus van de omstanders, glijdt de “Equinoxe” naar dieper water. Het havenmeesterinnetje loodst het Rode gevaar naar een veiliger ligplaats en de KNRM mannen die, in plaats van al hun pk’s, hun nuchtere verstand hebben gebruikt om het vuiltje te klaren, brengen hun boot naar haar ligplaats. Op de steiger staan weer natuurlijk weer een paar “stuurlui aan de wal”. ‘Nou ík had het wel geweten met al die pk’s van die rubberboot had ik ze er vanmiddag zo afgescheurd.’ Ik wordt een beetje pissig van dat stomme geouwehoer en zeg luid over mijn schouder: ‘Ja zeker, met veel pk’s en weinig verstand, lekker veel schade maken. Hoe dom kun je zijn? Nee, dan die mannen van de KNRM, petje af voor hun beheerst en verstandig handelen. Het is dat ik sinds 1978 donateur van die club ben, anders zou ik het alsnog worden.’ Er wordt hier en daar in het donker gegrinnikt. De betweter houdt zich stil.
Albert